donderdag 5 oktober 2017

Permanente Screening

Hoe gaat dat nou in zijn werk, met die VOG's? Medewerkers worden continue gescreend, maar vrijwilligers niet, en op basis waarvan wordt nou eigenlijk dat onderscheid gemaakt? Of: wordt er eigenlijk wel onderscheid gemaakt?

U vraagt wel eens VOG's aan? Of misschien is er wel eens een VOG voor u aangevraagd? Dan heeft u waarschijnlijk wel eens gezien dat er niet ingevuld hoeft te worden of u vrijwilliger, stagair of beroepskracht bent. Toch geeft de GGD aan dat voor uitzendkrachten, stageairs en vrijwilligers eens per 2 jaar een VOG moet worden aangevraagd, en voor de rest niet, omdat die in de continue screening zitten.

Ik dacht dat de gegevens van het formulier af kwamen, en belde dus met Justis, die de VOG afgeeft en de screening uitvoert. Daar wisten ze het niet. Maar u verwerkt toch die formulieren? Dan bepaalt u toch wie er wel of niet in de continue screening komt?

Zo zit het dus niet; er is een heel ander mechanisme opgezet. Justis krijgt de bestanden met alle BSN-nummers van iedereen die gescreend moet worden van DUO. Maar hoe komt DUO dan aan de gegevens?

In het besluit Kinderopvang, in de toelichting bij de publicatie in 2013 staat:  
DUO zal RSIN- en BSN-nummers van houders van kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen doorgeven aan UWV. Op basis van deze gegevens brengt UWV de medewerkers van deze kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen in beeld. UWV stuurt deze gegevens terug naar DUO. In de tweede plaats wordt mogelijk gemaakt dat DUO een totaalbestand met medewerkers, houders en bestuurders van kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen, en alle gastouders en huisgenoten van 18 jaar en ouder doorgeeft aan de Minister van Veiligheid en Justitie voor een vergelijking met het JDS.

Dat betekent dus dat er een heel ander bestand wordt opgebouwd, waar alleen de mensen in zitten ie via het UWV gekoppeld kunnen worden aan de BSN-nummers van houders. Wat wordt er dan precies gekoppeld? ZZP-errs die ingezet worden dus waarschijnlijk niet, enkel mensen in loondienst die aangemeld zijn bij het UWV. Uitzendkrachten inderdaad niet, omdat de BSN-nummers daarvan niet bekend zijn. En voor vrijwilligers en stageaires bestaat ook geen loonheffing, dus die zullen er ook niet in zitten, denk ik. 

Ik heb het UWV gevraagd wat ze precies op welke manier ze nu eigenlijk koppelen, ik ben benieuwd hoe snel de gegevensdiensten bij het uwv antwoord gaan geven...

dinsdag 26 september 2017

De Last onder Dwangsom

De Last onder Dwangsom


Daar zit je dan. Met de brief van de gemeente. "We gaan handhaven" staat er. U krijgt een Last onder Dwangsom. Maar wat is dat dan precies, en wat betekent dat voor u als houder?

Een LOD (ja, jargon!) wordt door het bestuur opgelegd om iemand of een onderneming te dwingen om iets te doen of juist níet te doen. En als je je aan die aanwijzing niet houdt, dan moet je geld betalen, de dwangsom.

Eerst is er nog een termijn om alles in orde te kunnen maken, dat heet de begunstigingstermijn. Daarná moet je aan de aanwijzing in het besluit voldoen. Meestal moet je je pedagogisch beleidsplan aanpassen, of een Risicoinventarisatie. En als je dat gedaan hebt, dan komt de GGD nog een keer langs, voor een "Nader Onderzoek". Ze bekijken dan of alles in orde is.

Als ze vinden dat alle OK is, dan gebeurt er verder niets. De LOD blijft wel van kracht, maar zolang je er aan voldoet hoef jij niets te doen en zij ook niet. Pas als door de GGD (of door een andere ambtenaar, dat kan ook) geconstateerd wordt dat je iets niet zo doet als opgenomen in de LOD, dan verbeur je de dwangsom.

En dat is ook weer bijzonder: soms krijg je een acceptgiro, maar kun je geen bezwaar maken. De dwangsom verbeur (moet je betalen) je namelijk automatisch als datgene optreedt wat in de last beschreven staat. Om bezwaar te kunnen maken heb je dan weer een zogenaamde invorderingsbeschikking nodig. Die kun je, als de gemeente die niet zelf afgeeft, aanvragen.

Na een jaar kan de Last onder Dwangsom weer vervallen, als je tenminste in de tussentijd geen overtreding hebt begaan. Bij sommige gemeentes moet je daar om vragen, anderen laten uit zichzelf de LOD vervallen.

Meer vragen? Stel ze gerust.

dinsdag 27 juni 2017

Buitenruimte kinderopvang in het Pedagogisch Beleidsplan

Buitenruimte kinderopvang in het Pedagogisch Beleidsplan

Er was weer een brief van de Minister aan de Kamer, die ging over de invulling van het IKK. De AmvB waarin e.e.a. wordt uitgewerkt is uitgesteld, helaas, maar er wordt toch al langzaam wat meer bekend.

Ook over de buitenruimte. In de Wet staat nu:


Artikel 10. Buitenspeelterrein


  • 1Voor dagopvang beschikt een kindercentrum over aangrenzende, voor kinderen veilige en toegankelijke, alsmede op de leeftijd van de kinderen passend ingerichte buitenspeelruimte, waarvan de oppervlakte ten minste 3 m2speelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind bedraagt.
  • 2Voor buitenschoolse opvang beschikt een kindercentrum over voor kinderen veilige en toegankelijke, vaste en op de leeftijd van de kinderen passend ingerichte buitenspeelruimte, bij voorkeur aangrenzend aan het kindercentrum, waarvan de oppervlakte ten minste 3 m2 speelruimte per in het kindercentrum aanwezig kind bedraagt. In het geval een buitenspeelruimte niet aangrenzend is, is deze gelegen in de directe nabijheid van een kindercentrum en voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar.






    Uit de brief van de Minister aan de kamer:

    Kinderen moeten altijd voldoende gelegenheid en tijd hebben om buiten te kunnen spelen. Daarom gaat als uitgangspunt voor het peuterspeelzaalwerk, de dagopvang en de buitenschoolse opvang gelden dat de buitenspeelruimte gedurende de gehele opvang beschikbaar en exclusief toegankelijk is voor de in het kindercentrum aanwezige kinderen. Om samenwerking met andere instanties mogelijk te maken, kan een houder afspraken maken over gedeeld gebruik van een buitenspeelruimte. Deze afspraken kunnen worden gemaakt over de tijden waarop de buitenspeelruimte beschikbaar is en over het gelijktijdig gebruik van de buitenspeelruimte door andere instanties om mogelijk te maken dat ook andere kinderen gedurende de opvangtijd kunnen spelen op bijvoorbeeld het schoolplein of de buitenruimte van een sportvereniging. Hierbij geldt dat mijn voorkeur uitgaat naar samenwerking met instanties die gericht zijn op de ontwikkeling van kinderen. Ook in het geval van samenwerking met andere initiatieven die gericht zijn op een andere/bredere doelgroep, zoals samenwerking tussen een buitenschoolse opvang en een buurtcentrum, wil ik de ruimte bieden om de buitenspeelruimte te delen. Indien gedeeld gebruik van de buitenspeelruimte wordt afgesproken, blijft gelden dat elk kind over ten minste 3m2 buitenspeelruimte moeten beschikken. Om te borgen dat de belangen van het kind ook bij gedeeld gebruik van de buitenspeelruimte altijd centraal staan, gaat als voorwaarde voor het delen van de buitenspeelruimte gelden dat de gemaakte afspraken over het delen van de buitenspeelruimte worden vastgelegd in het pedagogisch beleidsplan. Hierbij dient de houder in het bijzonder aandacht te besteden aan de wijze waarop bij gedeeld gebruik van de buitenspeelruimte wordt geborgd dat sprake is van verantwoorde kinderopvang dan wel verantwoord peuterspeelzaalwerk. Op deze manier wordt geborgd dat ook in het geval van een gedeelde buitenspeelruimte, kinderen voldoende gelegenheid en tijd krijgen om buiten te spelen en daarmee hun gezondheid en brede ontwikkeling wordt gestimuleerd.

    Oh, en aan het einde van de bespreking in de Kamercommissie heeft de Minister toegezegd dat hij nog deze week gaat praten over de definitieve definitie, en daar de kamer over zal informeren. Wordt vervolgd dus!

    Debat zelf bekijken? Dat kan via deze download: https://debatgemist.tweedekamer.nl/debatten/kinderopvang-7#

    vrijdag 23 juni 2017

    De GGD heeft altijd gelijk... (althans, op voorhand)

    Als de inspecter iets vindt ten aanzien van gezondheid en veiligheid, dan kun je daar maar beter naar luisteren. Dat ondervond althans de houdster van een kinderdagverblijf in Amsterdam, die haar jarenlange werkwijze afgekeurd zag door een inspecteur.

    Wat was er aan de hand? Er was een babygroep zonder waterpunt (een wastafel met een kraan dus), en dat werd afgekeurd. In het kindcentrum werd al jaren gewerkt met losse wartercontainers, volgens de volgende regels:

    "-     Tijdens elk verschoon en eetmoment wordt er schoon water uit de keuken gehaald (twee gescheiden reservoirs).    
    -     De reservoirs worden alvorens opnieuw gevuld te worden eerst grondig gereinigd (omgespoeld met heet water).
    Een reservoir is uitsluitend gevuld met warm water t.b.v. het reinigen van het kind na een eetmoment. Indien meerdere kinderen gelijktijdig worden gewassen dan worden eerst alle washandjes gelijktijdig natgemaakt.
    -     Een tweede reservoir is gevuld met een "Allesreiniger" om de tafel, banken en stoelen schoon te maken.
    -     Er is te allen tijde schoon water aanwezig op de groep. Er zijn geen momenten waarop dit niet het geval is.
    -     Na het verschonen van een luier reinigt de leidster haar handen met een desinfecterende handgel.
    -     Leidsters wassen regelmatig hun handen."
    De houder vond dit een goede manier van werken, de GGD-inspecteur niet, ook al was het daarvoor telkens goedgekeurd. 

    De Afdeling overwoog in hoger beroep als volgt: 
    "De rechtbank heeft terecht overwogen dat, nu de GGD deskundig is op het terrein van gezondheidsrisico’s en besmettingsgevaar, in beginsel mag worden afgegaan op de constatering van de inspecteur van de GGD dat het ontbreken van een waterpunt een gezondheids- en veiligheidsrisico vormt en dat het aanleggen van een waterpunt in de ruimte van de babygroep de enige adequate oplossing is voor een goede hygiëne. [appellante] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat het voor haar niet duidelijk was dat de door haar in de babygroep gehanteerde werkwijze, zoals opgenomen in de huisregels, niet voldoende doeltreffend was om besmettingsvaar zoveel mogelijk te beperken, volgt de Afdeling niet. Blijkens de inspectierapporten heeft de GGD in ieder geval vanaf het jaar 2010 jaarlijks geconstateerd dat de methode van [appellante] niet voldoende hygiënisch is. Nu dit niet in de andere groepen, waar wel stromend water aanwezig was, is geconstateerd, had [appellante] kunnen en moeten begrijpen dat hierin de oplossing lag."

    Boete gehandhaafd...

    Op dit onderdeel dan, er restte nog een kleine overwinning, maar daar schoot de houder uiteindelijk niet heel erg veel mee op. Benieuwd? Hier staat het hele arrest: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2017:1587

    woensdag 26 april 2017

    Is een gastouder een ondernemer? 

    Dit is wat de rechter er van vond.

    In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland West Brabant wordt door de gastouder gesteld dat ze wel degelijk  een ondernemer is, en dus recht heeft op zelfstandigenaftrek, starterskorting en andere ondernemersfaciliteiten. 

    De inspecteur heeft, zo valt op te maken uit het stuk, bedacht dat werken voor een gastouderbureau betekent dat je niet zelfstandig bent. Maar de Rechtbank volgt dat niet. Die vindt dat mevrouw aan alle voorwaarden voor het ondernemerschap voldoet, en dat het samenwerken met een gastouderbureau geen vrije keuze is. Het is immers bij wet voorgeschreven dat via een gastouderbureau moet worden gewerkt, en welke taken dat bureau dan uitvoert.

    Nu de onderneemster, want dat is ze, zelf voor klanten heeft gezorgd, ook voor andere gastouderbureaus zou kunnen werken, bij ziekte niet doorbetaald krijgt, zelf aansprakelijk is voor de kinderen, niet betaald krijgt als de klant niet betaalt, vindt de Rechtbank dat ze ondernemersrisico loopt, en dus recht heeft op de faciliteiten die daar bij horen.

    Interessant is nog dat de rechtbank niet meer toekomt aan het beoordelen van : "Tot slot stelt belanghebbende dat de inspecteur bij het doen van uitspraken op bezwaar de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel en het handelen zonder vooringenomenheid, heeft geschonden."

    Gastouders zijn dus, als ze voldoen aan de door de rechtbank geschetste criteria, ondernemers, en dat scheelt een hoop belasting.

    donderdag 6 april 2017

    De rechter en de inhoud van het inspectierapport

    Je kunt niet in beroep tegen het rapport, maar er gelden wel zorgvuldigheidseisen


    Kinderdagverblijf Pluto uit Oirschot heeft gedaan wat maar weinigen doen in de kinderopvangbranche: doorprocederen tot aan de Raad van State omdat je vindt dat je gelijk hebt. En vervolgens nogbijzonderder: gelijk krijgen. En dat is wat mij betreft een feestje waard,niet alleen voor Pluto, maar voor iedereen in de branche.

    Ik heb ze dus gefeliciteerd, en even gevraagd wat ze er nu eigenlijk van vond. Nou, de rechtszaak was best gemakkelijk geweest, de rechters vroegen vooral veel aan de GGD en aan de gemeente, die moesten vertellen hoe ze precies te werk waren gegaan.

    Die hadden in het inspectierapport opgenomen: 
    "De houder heeft het vierogenprincipe (nog) niet geïmplementeerd. 

    Op basis hiervan is geconstateerd dat aan de volgende voorwaarde(n) niet is voldaan: 
    De houder organiseert de opvang op zodanige wijze, dat de beroepskracht of de beroepskracht in opleiding de werkzaamheden uitsluitend kan verrichten terwijl hij gezien of gehoord kan worden door een andere volwassene. (art 1.49 lid 1 en 1.50 lid 2 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; art 2 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen; art 5a Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen)"

    En daar vonden de rechters wel iets van: "Het had op de weg van de toezichthouder gelegen om tijdens de inspectie hierover door te vragen en de conclusie in het onderzoeksrapport nader te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten, had het college het inspectierapport niet zonder meer aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. "

    En dat vonden ze op basis van:
    "Ingevolge artikel 1.64, eerste lid, van de Wkkp gelezen in samenhang met artikel 7, tweede lid, onder h, van de Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang en peuterspeelzalen 2013 bevat een inspectierapport een inhoudelijke beschouwing, waarin de conclusies logisch volgen uit de onderzoeksresultaten."

    En dat laatste is winst voor iedereen die met inspectierapporten te maken heeft. Want in de praktijk staan er nog wel eens conclusies in de rapporten die niet direct door de observaties en de bespreking daarvan gedragen zijn. Door nu in dit arrest op te nemen dat er in elk geval een logische redenering tussen de gedraging en het ten laste gelegde feit moet zijn zorgt de Raad voor wat meer duidelijkheid. Overigens mag, als het rapport niet duidelijk is, het college dat natuurlijk nog wél in zijn besluit verduidelijken. Dan moet in dat besluit duidelijk worden waarom de gedraging beschouwd wordt als een overtreding van de voorschriften. 

    vrijdag 31 maart 2017

    Rekentool BKR ratio 2018

    Even knutselen en dan: Rekentool!


    (let op, de overheid heeft inmiddels ook een rekentool gepubliceerd! (maar ik was eerder))

    De BKR-ratio voor 2018 in een tabel en een formule


    Ja, het lijkt allemaal superingewikkeld, en dat is het ook. Maar met wat rekenen en regelen kom je er wel uit, al blijft het een heel gepuzzel wat nu wel en wat nu niet mag. En met horizontale groepen zit je minder goed dan met verticale. Maar ook als je verticale groepen hebt betekent uitstroom niet meer zonder meer ook instroom. Je moet voldoen aan de rekenregel.

    En die zorgt ervoor dat jongere kinderen zwaarder tellen, want ze belasten de beroepskracht meer. Best logisch eigenlijk, maar wel iets om rekening mee te gaan houden in de planning. Er is een tool voor, want die heb ik in elkkaar gezet op basis van de ontwerp-AMVB. Die waarschijnlijk per 1 januari 2018 ingaat. 


    Dat is de link, en dit is het plaatje:


    Veel succes!